Heer Jezus - Zijn Persoon
1.1 Wie is Christus?
Deze vraag (Matth 16:15) is de belangrijkste die je ooit onder ogen zult krijgen. Het Evangelie naar Johannes werd geschreven ‘opdat u gelooft dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat u, gelovend, het leven hebt in Zijn Naam’ (Joh 20:31). Hij werd Mens (hierover meer in vraag 1.9 tot 1.18) en heeft 33 jaar op deze aarde geleefd. Hij werd onschuldig verklaard door een Romeins gerechtshof, maar werd tóch gekruisigd. Na drie dagen stond Hij weer op en 40 dagen later steeg Hij op naar de hemel. Hij zal weer terugkomen, eerst om degenen die in Hem geloven op te halen, en daarna om de wereld te oordelen en Zijn koninkrijk te vestigen met macht.
1.2 Wat is Christus dan, Mens of God?
Beide. Hij is ‘de Mens Jezus Christus’ (1. Tim 2:5) maar Hij is ook ‘de waarachtige God’ (1. Joh 5:20), ‘God over alles, gezegend tot in eeuwigheid’ (Rom 9:5).
1.3 Zijn er ook andere Bijbelse verwijzingen die laten zien dat Christus God is?
Ja, vele! De Bijbel laat er absoluut geen twijfel over bestaan dat Hij God is. Kijk maar eens naar het volgende:
Zijn bestaan voordat de wereld er was:
Hij was er toen (en vóór) de wereld werd gemaakt:
(Gen 1:1, 26 (‘ons’), Joh 1:1, Hebr1:2), en in de tijd van het Oude Testament als ‘de Engel van de Heer’ [De Engel van de Heere (d.w.z. van Jahweh) in het Oude Testament is Jezus Christus, voordat Hij Mens werd (Gen 22:11, 12; Ex 3:2-6; Richt 5:23; 6:11-22; 13:3-21; enz.).] (Richt 6:11-22 enz.).
Ja, vele! De Bijbel laat er absoluut geen twijfel over bestaan dat Hij God is. Kijk maar eens naar het volgende:
Zijn kenmerken:
- Hij is eeuwig (Jes 9:6; Mich 5:2, Joh 8:58 enz.)
- Hij is onveranderlijk (Mal 3:6; Ps 102:25-27; Hebr1:10-12)
- Hij is alvermogend (= ‘Hij is almachtig’, Openb 1:8; Filipp 3:21)
- Hij is alwetend (= ‘Hij weet alles’, Joh 2:25; 6:64; 21:17 enz.)
- Hij is alomtegenwoordig (= ‘Hij is overal’, Ef 1:23; Matth 28:20 enz.)
Overig bewijs
- Hij heeft alle dingen gemaakt (Joh 1:3, 10; Kol 1:16; Hebr 1:2)
- Hij bewaart en ondersteunt alle dingen (Hebr 1:3; Kol 1:17)
- Hij heeft goddelijke macht laten zien door de vele wonderen die Hij deed en door anderen de macht te geven om wonderen te doen (Matth 10:1), en door de wonderen die anderen hebben gedaan in Zijn Naam (bijv. Hand 4:10)
- Hij vergeeft zonden (Luk 5:24; Kol 3:13)
- Hij heeft de macht om Zijn leven af te leggen en het weer op te nemen(Joh 10:17-18; 19:30)
- Hij is opgestaan na onder de doden te zijn geweest, en Hij zal dedoden doen opstaan (Joh 5:28-29; 11:25)
- Hij geeft gelovigen beloningen (2. Kor 5:10; 2. Tim 4:8)
- Hij ontvangt en aanvaardt aanbidding (Joh 5:22; Joh 9:38; Luk 24:52)
- Hij zal de wereld oordelen (Joh 5:22; Hand 17; 31; Openb 20:12)
- De Jahweh van het Oude Testament en de Jezus van het Nieuwe Testament zijn één. Jahweh is ‘de Eerste en de Laatste’ (Jes 41:4, 44:6, 48:12) en dat is de Heer Jezus ook (Op. 1:17, 2:8, 22:13). Johannes vereenzelvigt Christus met Jahweh (vergelijk Joh 12:40, 41 en Jes 6:1-5).
1.4 Maar hoe kan Hij God zijn en tegelijkertijd de Zoon van God?
Er zijn drie goddelijke Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Elk van Hen is God, en God is één, al begrijpt ons beperkte verstand dat niet.
- Wat betreft de Zoon, zie vraag 1.2 en 1.3
- Wat betreft de Vader zijn er veel verwijzingen naar Hem als ‘God en Vader’ (bijv. Ef 1:3)
- De Geest is eeuwig (Hebr 9:14), alomtegenwoordig (Ps 139:7) en gelijkwaardig aan (‘op hetzelfde niveau als’) de Vader en de Zoon (zie Matth 28:19; 2. Kor 13:14).
En toch gaat het niet om verschillende goden; ‘er is één God’ (1. Tim 2:5). Zie ook 1. Kor 8:4; Gal 3:20.
1.5 Wat bedoelen we met de ‘Drie-eenheid’?
In essentie bestaat, zoals we zojuist hebben gezegd (vraag 1.4), de Godheid uit drie Personen; toch is God Eén. We kunnen de Drieeenheid niet met ons verstand bevatten. Dit is niet iets wat met menselijke intelligentie te beredeneren valt (God is oneindig boven de mens verheven) maar in het geloof aanbeden wordt.
De term ‘Drie-eenheid’ staat niet in de Bijbel, maar de waarheid die ermee uitgedrukt wordt staat er duidelijk in!
1.6 Geloven Christenen in meer dan één God?
Nee. Deze aanklacht wordt soms uit onwetendheid geuit. Het Christendom is absoluut monotheïstisch, wat betekent dat het gebaseerd is op het geloof in één God (zie vraag 1.4).
1.7 Heeft de Godheid verschillende rangen?
Nee. Als men refereert aan de Vader, de Zoon en de Geest als ‘eerste’, ‘tweede’ en ‘derde’ Persoon van de Godheid, geeft men daarmee niet aan dat er enig verschil in rang zou zijn tussen Hen; het is gewoon een opsomming. Misschien is het beter om die opsomming niet te gebruiken, om misverstanden te voorkomen.
1.8 Is er een relatie tussen de Personen van de Godheid?
Ja. Christus is de Zoon van de Vader. Deze relatie heeft altijd bestaan door de eeuwen heen en ook in de voorbijgegane eeuwigheid, ononderbroken, zonder begin.
- Hij was de Zoon toen God Hem gegeven heeft (Joh 3:16; Jes 9:6),
- Hij was al de Zoon toen de wereld werd gemaakt (Hebr 1:2), en
- de Vader had de Zoon al lief ver voor dewereld werd gemaakt (Joh 17:24).
1.9 Waarom is het zo ernstig als iemand ontkent dat de Heer Jezus de Eeuwige Zoon is?
Als deze waarheid opgegeven wordt is alles verloren. Wat het Christendom zo bijzonder maakt is dat God een God van liefde is. Maar hoe leren wij de liefde van God kennen? Door dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft, de enige Zoon die Hij had (zie Joh 3:16 en 1. Joh 4:9,10,14, en vergelijk die met Gen 22:2 en Mark 12:6). Als je ontkent dat Christus al de Zoon van God was voordat Hij geboren werd, zeg je eigenlijk dat God gewoon een bepaalde persoon gestuurd heeft en niet Zijn enige, veelgeliefde Zoon!
Verder geldt ook dat God geopenbaard wordt in Zijn Zoon. De Zoon heeft de Vader bekend gemaakt. Als Hij niet de Zoon was voor Hij naar de aarde kwam, zouden we de Vader nog steeds niet als Vader kennen (Joh 1:18 en 14:9-11).
1.10 Christus is tegelijkertijd Mens en God - kan ook maar iemand dit begrijpen?
Nee, dat kan niemand. God is veel te groot om begrepen te kunnen worden door het menselijk verstand. Maar we kunnen het geloven. ‘Het Woord was God’ (Joh 1:1 - er wordt in Joh 1 naar de Heer Jezus verwezen als ‘het Woord’) en ‘het Woord’ werd vlees (wat betekent: ‘werd mens’, Joh 1:14). Zie ook Matth 11:27: ‘Niemand kent de Zoon dan de Vader’.
1.11 Waarom is het zo belangrijk dat Christus zowel God als Mens was en is?
Ten eerste omdat Christus anders het reddingswerk niet had kunnen volbrengen. Hij moest Mens worden om te kunnen sterven. En Hij moest God zijn om het reddingswerk vanuit goddelijke macht te kunnen volbrengen: ‘nadat Hij door Zichzelf de reiniging van onze zonden tot stand heeft gebracht’ (Hebr 1:3, zie ook Kol 1:19) .
Verder moest Hij zowel God als Mens zijn om een Middelaar te kunnen zijn tussen God en de mensen (1. Tim 2:5). Een middelaar is iemand die zijn handen op de schouders van beide partijen kan leggen om hen samen te kunnen brengen (in figuurlijke zin, zie Job 9:33).
Realiseer je dat elke vraag die met Christus te maken heeft belangrijk is. Als een leraar niet de ‘leer van Christus’ brengt, moet hij wordenafgewezen (2. Joh 9-11).
1.12 Wanneer werd Christus Mens?
Ongeveer 2000 jaar geleden, namelijk toen Hij werd geboren in Bethlehem (zie Mi. 5:2; Luk 2:4-7). Dit is het moment in de tijd dat door God ‘de volheid van de tijd’ genoemd wordt (Gal 4:4). De mens was op alle mogelijke manieren getest en had compleet gefaald. Op dat moment stuurde God Zijn Zoon en sprak in Hem: door (of ‘in’) de Persoon van de Zoon (Hebr 1:1,2).
1.13 Toen Hij Mens werd, was Hij toen geen God meer?
Jawel. Hij was en bleef God, en zal dat altijd zijn. Dit hoef je niet te bewijzen. God is eeuwig en kan niet ophouden God te zijn (Kol 1:19,2:9).
1.14 Zal Christus ooit ophouden Mens te zijn?
Nee, Hij werd opgewekt uit de doden (1. Kor 15) en is naar de hemel gegaan, waar Hij nu is als de verheerlijkte Mens. Dit is belangrijk omdat Hij nu onze Hogepriester is (zie vraag 3.1); Iemand die Zelf Mens was en is, en weet hoe het is om beproefd en verzocht te worden in deze wereld, behalve dan dat Hij geen zondige natuur had en heeft. Hij kan met ons meeleven en voor ons bidden in ons leven hier. Als Hij verschijnt met macht (zie vraag 4.14 en 4.15), zal Hij nog steeds de ‘Zoon des mensen’ zijn (Matth 24:30; 26:64).
1.15 Had Hij een menselijke geest, een menselijke ziel en eenmenselijk lichaam?
Ja. Hij was echt Mens; een mens bestaat uit geest, ziel en lichaam (1. Thess 5:23).Wat betreft Zijn geest staat er: ‘Hij werd heftig in de geest bewogen en ontroerd’ (Joh 11:33). Hier gaat het zeker niet over de Heilige Geest, maar over de menselijke geest van de Heer.
Wat betreft Zijn ziel staat er: ‘Nu is Mijn ziel ontroerd’ (Joh 12:27). Wat betreft Zijn lichaam staat er in de Bijbel: ‘U hebt Mij een lichaam toebereid’ (Hebr 10:5). Er staat ook dat heel de volheid van de Godheid lichamelijk in Hem woont (Kol 2:9). Verder zijn er nog verwijzingen in de Evangeliën naar dingen die Hij alleen meegemaakt kan hebben met een normaal menselijk lichaam, bijvoorbeeld Joh 4:6.
Wat is het mooi om te zien dat de volmaakte mensheid van de Heere in zulke duidelijke bewoordingen wordt uitgedrukt. Let wel: de volmaakte mensheid. Het is niet goed of Bijbels als we spreken over de ‘menselijkheid’ van de Heer Jezus, wat vaak gedaan wordt; Hij was niet menselijk, maar Hij was waarachtig én volmaakt Mens, zonder zonde.
1.16 Was Hij een Mens zoals wij?
Ja (Hebr 2:14) - maar wel met één duidelijke beperking: behalve wat betreft de zonde. Want elke afstammeling van Adam (en daaronder valt elke man en vrouw die nu leeft, en elk kind) heeft een zondige natuur (Rom 5) maar de Heer Jezus had geen zondige natuur. Hij is ‘in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde’ (Hebr 4:15).
Merk op dat:
- Christus geen zondige dingen deed: ‘... Die geen zonde gedaan heeft’(1. Petr 2:22)
- Hij geen zonde kende (‘Die geen zonde gekend heeft’ 2. Kor 5:21), en
- Er geen zonde in Hem was (d.w.z. geen zondige natuur) en dat Hijdaarom niet kon zondigen (1. Joh 3:5 - zie ook 1. Joh 3:9).
1.17 Als Christus niet kon zondigen, hoe kon Hij dan verzochtworden?
De Evangeliën laten zien dat Christus verzocht werd door de duivel (satan, Mark 1:13), wat betekent dat hij verleidingen op Hem af stuurde, maar er was niets in Hem dat daarop in kon gaan.Hierin verschillen wij allemaal van Hem: wij hebben allemaal de neiging om op de verleidingen van satan in te gaan - de begeerte van de ogen, de begeerte van het vlees, en de hoogmoed van het leven (1. Joh 2:16) - omdat wij het vlees, de zondige natuur in ons hebben, maar Christus had dat niet. Hij werd verzocht, niet om te testen of Hij zou zondigen, maar om te laten zien dat Hij dat nietzou doen.
1.18 Was Jozef Zijn natuurlijke vader?
Nee, dat was hij niet. Christus had geen menselijke vader. De engel Gabriël zei tegen Maria: ‘De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom zal ook dat Heilige Dat geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden’ (Luk 1:35). Het is interessant dat de man die het Evangelie schreef waarin dit staat, dokter was (Kol 4:14).
Het verslag dat Mattheüs hierover schrijft bevestigt dit. Toen Jozef ontdekte dat Maria een Kind verwachtte, wilde hij in haar in het geheim verlaten. Maar de engel van de Heer verscheen aan hem en vertelde hem dat hij dat niet moest doen en dat hij niet bang hoefde te zijn want ‘wat in haar ontvangen is, is uit de Heilige Geest’. Is er een duidelijkere manier om dit te zeggen?
Alle restjes twijfel worden weggenomen door de woorden ‘hij had geen gemeenschap met haar voordat zij haar eerstgeboren Zoon gebaard had; en hij gaf Hem de Naam Jezus’ (Matth 1:25; zie ook Matth 1:18).
1.19 Was Maria Zijn natuurlijke moeder?
Ja. Zelfs de allereerste voorspelling over de Heer Jezus verwijst naar Hem als ‘het nageslacht van de vrouw’ (Gen 3:15). Paulus zegt dat één van de voorrechten van de Israëlieten was dat: ‘uit hen, wat het vlees betreft, de Christus is’ voortgekomen (Rom 9:5). Verder lezen we in Johannes 7:42: ‘Zegt de Schrift niet dat de Christus komt uit het geslacht van David?’ Een andere, zeer duidelijke bevestiging staat in Romeinen 1:3, waarin verklaard wordt dat Christus ‘wat het vlees betreft geboren is uit het geslacht van David’. Zie ook 2. Tim 2:8.
1.20 Heeft Maria daarom een speciale plaats, en zo ja, wat is die dan?
Ja, die heeft zij. Gabriël zei tegen haar: ‘U bent gezegend onder de vrouwen’ (Luk 1:28), en even later herhaalt Elizabeth, vervuld met de Heilige Geest, dezelfde woorden tegen haar (vs. 42). Het was een groot voorrecht om de natuurlijke moeder van Christus als Mens te zijn.
De wijzen uit het oosten kwamen echter naar Jeruzalem (Matth 2) omdat ze Zijn (niet ‘haar ster’ of ‘Zijn moeders’ ster’) ster in het oosten hadden gezien, en ze waren gekomen om Hem (niet ‘haar’) te aanbidden (Matth 2:2). Ze werden geleid door de ster die hun voor ging, ‘totdat zij kwam en stond boven de plaats waar het Kind (niet ‘Zijn moeder’) was’ (Matth 2:9). Opmerkelijk genoeg staat er vervolgens: ‘... zagen zij het Kind met Maria, Zijn moeder (niet: de moeder met het Kind), en zij vielen neer en huldigden Het’ (niet: ‘Zijn moeder’; Matth 2:11). Zie ook de woorden van de Heer tegen Maria in Joh 2:4 en Zijn woorden met betrekking tot haar in Markus 3:31-35.
Wie Maria hoog heeft staan, doet er goed aan haar eigen advies op te volgen: ‘Alles wat Hij u zeggen zal, doet dat’ (Joh 2:5). De woorden van de Heer tegen Johannes, ‘Zie, uw moeder’ (Joh 19:27) en het feit dat hij haar vanaf dat moment in zijn huis nam, laten zien dat Maria geen bovennatuurlijke krachten bezat maar afhankelijk was van iemand om voor haar te zorgen. Maria zou God niet ‘mijn Redder’, ‘mijn Heiland’ (Luk 1:47) genoemd hebben als zij zonder zonde geboren was en kon claimen dat zij de ‘moeder van God’ was. Zij was een verloren zondares die alleen door Gods genade behouden kon worden - door middel vanJezus Christus.Toen een vrouw tegen Hem zei dat Zijn moeder ‘zalig’ was (‘Zaligis de schoot die U gedragen heeft’ Luk 11:27) antwoordde de Heer Jezus: ‘Ja, veeleer welgelukzalig zij die het Woord van God horen en bewaren’.
Ten slotte wordt Maria in Handelingen 1:14 genoemd als één van de vrouwen die eensgezind met de discipelen bleven volharden in het bidden en smeken. Er wordt haar geen speciale rol toegekend.
In het kort: Maria had toen een heel speciale plaats, maar het was vooral een beperkt, aards voorrecht en geen enkele vorm van autoriteit of macht. Tot haar bidden is gewoon afgoderij. Aanbidding komt alleen God toe.