De Gemeente vandaag
7.1 Wat betekent het woord ‘Gemeente’?
Het Griekse woord ‘ekklesia’ betekent ‘bijeen geroepen(en)’ of ‘uit / naar buiten geroepen’. De Gemeente (of Kerk, Vergadering) heeft niets te maken met de wereld. Zij hoort bij de hemel en is uit de wereld bijeen geroepen om bij Christus te horen.
7.2 Wat is de Gemeente?
Het Woord van God kent maar één Gemeente. De Gemeente bestaat uit alle gelovigen, uit alle Christenen die het ‘Evangelie van hun behoudenis’ (Ef 1:13) hebben geloofd. Zij zijn door God samengevoegd tot één lichaam, niet door leden te worden van een kerkelijke of menselijke organisatie, maar door een werk van de Heilige Geest (Hand 2:47; 1. Kor 12:13; Ef 1:23).
7.3 Wanneer is de Gemeente begonnen?
De Gemeente is begonnen op de dag van Pinksteren, 50 dagen na de opstanding van de Heer Jezus (Hand 2).
Waarom niet eerder?
De Gemeente kon niet eerder beginnen, omdat Christus moest sterven, opstaan en verheerlijkt worden voordat de Heilige Geest kon komen (Joh 7:37-39). In Mattheüs 16 was de Gemeente nog toekomst: ‘op deze petra (Rots, d.i. Christus, Gods Zoon) zal Ik Mijn Gemeente bouwen’ (vers 18).
Waarom niet later?
Sommigen menen dat de Gemeente op een later moment is ontstaan omdat het bij het Pinksterfeest alleen om Joden ging, en dat er pas later gelovigen uit de heidenen toegevoegd werden (Hand 10, 11).
De Gemeente moet wel met Pinksteren in Handelingen 2 begonnen zijn omdat er aan het eind van dit hoofdstuk staat: ‘En de Heer voegde dagelijks bij de gemeente, die behouden moesten worden’. Dus de Gemeente bestond op dat moment al.16
7.4 Wordt er in het Oude Testament al over de Gemeente gesproken?
Nee, de verborgenheid van Christus en de Gemeente was toen nog niet bekendgemaakt (Ef 3:5). Het was de taak van de apostel Paulus om dit bekend te maken (Ef 3:2, 7, 8). Het Oude Testament bevat alleen voorafbeeldingen of illustraties van de Gemeente (bijvoorbeeld Rebekka; zoiets wordt vaak een ‘type’ of ‘afschaduwing’ genoemd van een nieuwtestamentische waarheid).Niemand kon echter het ontstaan en bestaan van de Gemeente uit deze voorbeelden halen zonder het inzicht van het Nieuwe Testament te hebben.
7.5 Wie maken er vandaag deel uit van de Gemeente?
Allen die het Evangelie van hun behoudenis geloofd hebben (Ef 1:13) en daardoor tot één Lichaam gedoopt zijn (1. Kor 12:13), of zij nu Jood of heiden zijn van geboorte.
7.6 Hoe wordt u lid van de Gemeente?
Daarvoor hoeft u niets anders te doen dan te geloven in de Heer Jezus Christus. Ieder die gelooft is meteen ook lid van het Lichaam van Christus (1. Kor 12:12, 13), dat is de ‘Gemeente van de levende God’ (Ef 1:23, 23; 1. Tim 3:15), de enige Gemeente die door het Woord van God erkend wordt. U hoeft u niet bij een groep te voegen en u hoeft geen menselijke leider te volgen.
7.7 Waarom gebruikt het Nieuwe Testament beelden om de Gemeente te beschrijven?
Hoe zou u aan iemand die nog nooit een vliegtuig gezien heeft uitleggen wat een vliegtuig is? U zou ongetwijfeld een beeld gebruiken, bijvoorbeeld door te zeggen dat een vliegtuig lijkt op een grote vogel, gemaakt van metaal, en dat het brandstof gebruikt in plaats van water en dat het niet op bomen kan landen enz. Dit zou iets duidelijk maken van wat voor iets een vliegtuig is. Op dezelfde manier heeft God beelden gebruikt van dingen waarmee wij bekend zijn (lichaam, bruid, huis) om aan ons uit te leggen wat de Gemeente is.
7.8a Wat bedoelen wij als we zeggen dat de Gemeente het Lichaam van Christus is?
Als God zegt dat de Gemeente een lichaam is, zegt dit ons dat (zie 1. Kor 12):
- wij allemaal verschillend zijn, net zoals de leden van het lichaam allemaal van elkaar verschillen en verschillende functies hebben;
- er eenheid is, net zoals de leden van een fysiek lichaam één geheel vormen;
- het belangrijkst van alles: Christus het Hoofd van dit Lichaam is (zie vraag 3.10).
7.8b Wat bedoelen wij als we zeggen dat de Gemeente het Huis van God is?
In een huis moet alles zo geordend zijn dat het de heer van het huis bevalt. Dus in het Huis van God:
- moet er een bepaalde orde zijn (1. Tim 3:15);
- moet de glorie van God zichtbaar zijn en moet Hij geëerd worden (Ps 26:8);
- moet alles heilig zijn (Ps 93:5).
De verwijzingen hierboven naar de Psalmen hebben natuurlijk betrekking op het Huis van God in het Oude Testament, maar ze laten zien dat glorie en heiligheid verbonden zijn met de gedachte van het Huis van God. De Gemeente is de plaats waar God vandaag de dag woont (Ef 2:19-22).
7.8c Wat bedoelen wij als we zeggen de Gemeente de Bruid van Christus is?
Het beeld van de bruid heeft te maken met liefdevolle genegenheid en een buitengewoon hechte, exclusieve en onverbrekelijke relatie (Gen 2:24). Dit beeld zegt ons dat er een liefdesrelatie is tussen Christus en de Gemeente (Ef 5:25-32). De genegenheid van de Gemeente moet onverdeeld zijn; alleen voor Christus (2. Kor 11:2). En de Bruid heeft één groot verlangen: dat de Bruidegom komt! ‘Amen, kom Heer Jezus’ (Openb 22:17, 20).
7.9 Wat bedoelen wij met de Gemeente van God in een bepaalde plaats?
Wij moeten begrijpen dat de Gemeente van God een universeel aspect heeft (Ef 1:22, 23) en een plaatselijk aspect (1. Kor 12:27), waarmee wij hier te maken hebben. De Gemeente van God in een bepaalde plaats (het plaatselijke aspect) is een onderdeel van het grote, universele geheel en geeft uitdrukking aan de Gemeente van God als geheel (het universele aspect). Zij bestaat uit alle gelovigen op die plek. Het is een deel van de Gemeente van God (zie vraag 7.2).
In de tijd van het Nieuwe Testament was de Gemeente van God in een bepaalde plaats makkelijk te zien omdat de Christenen samenkwamen op één plek of, als ze te groot in aantal werden, in verschillende huizen, maar in verbondenheid met elkaar. Alleen zij stonden bekend als Christenen en er waren geen ongelovigen die zich bij hen aan durfden te sluiten (Hand 5:13).
Tegenwoordig liggen de zaken ingewikkelder, maar de uitgangspunten van God zijn nog steeds van toepassing. De mens heeft kerken, organisaties en sekten enz. opgericht door lidmaatschap in te voeren wat niet hetzelfde is als het lidmaatschap aan het Lichaam van Christus.
Dus hoe kunnen wij de Gemeente van God in een bepaalde plaats tegenwoordig zien of laten zien?
Dat kan alleen door samen te komen op basis van de Schrift, met al degenen die bereid zijn dat ook te doen, maar altijd in gedachten houdend dat degenen die op deze manier samenkomen waarschijnlijk niet de hele Gemeente in die bepaalde plaats zijn, omdat andere gelovigen elders samenkomen in z.g. kerken en kringen.
7.10 Wat betekent het om ‘in de Naam van de Heer Jezus vergaderd te zijn’?
In principe wil een Christen alles in de Naam van de Heer doen, zelfs eten en drinken (Kol 3:17). Maar als u samen wilt komen in Zijn Naam (beter: tot Zijn Naam, naar Zijn Naam toe; Matth 18:20), dan moet de Heer wél het Middelpunt van die samenkomst zijn zodat Hij iedereen kan leiden en het Middelpunt van de aandacht kan zijn. U kunt alleen tot de Naam van de Heer samenkomen als u Zijn autoriteit in de praktijk erkent. Samengevat:
- ‘waar’ - de plaats die God gekozen heeft;
- ‘twee of drie’ - zodat voldoende getuigenis gegeven kan worden aan Christus;
- ‘in Mijn Naam’ - Christus is de Naam Die Zijn verlosten bij elkaar brengt;
- ‘vergaderd zijn’ - de goddelijke macht die bijeenbrengt (bijeen vergaderd door de Heilige Geest); dit is niet eenmalig, maar een toestand;
- ‘daar ben Ik’ - de aanwezigheid van een goddelijke, heilige Persoon: Christus;
- ‘in hun midden’ - het goddelijk Middelpunt.
Om samen te komen volgens Mattheüs 8:20 is het nodig dat:
- de Heer Jezus metterdaad het Middelpunt van samenkomen vormt;
- de eenheid van het Lichaam van Christus de basis is;
- de autoriteit van de Heer erkend wordt door zich af te zonderen van het kwaad.
7.11 Wat is een gemeentelijke samenkomst?
Dat is een bijeenkomst waar ‘de hele Gemeente’ in een bepaalde plaats samenkomt (1. Kor 14:23) ‘als vergadering’ of ‘als gemeente’, d.w.z. in het karakter van de hele Gemeente, ook al is niet iedereen daadwerkelijk aanwezig (1. Kor 11:18). Als wij zeggen ‘de hele Gemeente’ bedoelen wij natuurlijk degenen die in staat zijn en bereid zijn samen te komen.
Het Nieuwe Testament geeft minimaal drie redenen om samen te komen:
7.11c om opgebouwd te worden door de Woordbediening en Bijbelstudie
Hd. 2:42 [de leer van de apostelen], 1. Kor 14:5, 12, 22-25
7.12 Wie leidt de bijeenkomsten? Is dit de rol van voorgangers en/of ouderlingen?
Als gelovigen tot Zijn Naam vergaderd zijn (Matth 18:20) moet Christus in het Middelpunt staan (zie vraag 7.10). Hij leidt alles. Het is geen bijeenkomst die door een mens geleid wordt. Christus heeft de leiding (1. Kor 12:5), en de Heilige Geest leidt, werkt en deelt uit aan iedereen afzonderlijk zoals Hij wil (1. Kor 12:11). Elke broeder heeft de vrijheid om bij te dragen in de vorm van het opgeven van een lied, hardop bidden, of te spreken ter opbouw (1. Kor 14:26-33).
7.13 Wie moet dienen met het Woord?
Met ‘dienen met het Woord’ (Hand 6:4) wordt de dienst van het onderwijzen en het doorgeven van het Woord van God aan gelovigen bedoeld. Dit moet worden gedaan door degenen die hiervoor een geestelijke gave hebben gekregen, dat wil zeggen leraren en herders.
Deze bediening kan ook een profetisch karakter hebben: een woord voor dat moment van God, gesproken tot het geweten van Gods mensen (1. Kor 14:3).
Het Woord van God kent geen gemeenten met een ‘eenmansbediening’ of aangestelde predikers. In Antiochië waren er ‘profeten en leraren’, geen ‘voorgangers’, ‘dominees’, ‘pastoors’ of ‘priesters’ (Hand 13:1).
Paulus zegt tegen de Korinthiërs: ‘Hoe is het dan, broeders? Wanneer u samenkomt, een ieder van u heeft een psalm, heeft een leer … Laat alle dingen gebeuren tot opbouw’ (1. Kor 14:26).
Alles moet gedaan worden in liefde, en in de heilige vrees die passend is in de aanwezigheid van God.
7.14 Wat is het verschil tussen gaven en ambten?
Gaven zijn geestelijke talenten die God in een persoon geeft aan de Gemeente (bijv. de gave van leraar, evangelist enz.). Ambten zijn plaatselijke diensten of verantwoordelijkheden, met name diaken of oudste.
Gaven zijn voor het hele Lichaam van Christus (Ef 4:11, 12), dus een leraar kan bijvoorbeeld ook onderwijzen in andere plaatsen of landen, maar ambten zijn voor een bepaalde plaats: ‘ouderlingen van stad tot stad’ (Tt 1:5) en ‘de oudsten ... vermaan ik...: weidt de kudde van God, die bij u is’ (1. Petr 5:1, 2).
7.15 Moeten wij oudsten / ouderlingen aanstellen?
In het Nieuwe Testament werden oudsten altijd aangewezen door apostelen (Hand 14:23) of door hun afgevaardigden die een expliciete opdracht van een apostel daarvoor hadden (Tt 1:5). Tegenwoordig kunnen zij niet meer aangesteld worden omdat er geen apostelen meer zijn (apostelen moeten de Heer gezien hebben, Hand 1:21, 22 en Hand 9:4-6, in relatie met 1. Kor 15:8) en daardoor zijn er ook geen apostolische afgevaardigden meer.
Er zijn tegenwoordig natuurlijk nog steeds geestelijk gerijpte broeders die de morele en geestelijke capaciteiten hebben die beschreven worden voor oudsten (1. Tim 3:1-7). Een nauwkeurige lezing van deze lijst met capaciteiten laat echter zien dat zulke mannen zeldzaam geworden zijn. Maar degenen die aan deze norm voldoen kunnen nog steeds het werk van oudsten doen, en de anderen moeten zich op een geestelijke manier aan hen onderwerpen (1. Petr 5:2; Hand 20:28).
7.16 Welke gaven worden er genoemd in het Nieuwe Testament?
Er worden 5 hoofdgaven genoemd in Efeze 4. Christus heeft de volgende personen gegeven:
- apostelen - mannen die de Heer Jezus tijdens Zijn leven op aarde en bijzonder Zijn openlijke dienst gezien hadden (Hand 1:22, 9:4, 5);
- profeten - degenen die profeteerden, dat wil zeggen de gave hadden om het Woord van God aan de mensen door te geven. Voordat het Nieuwe Testament klaar was, hadden profeten soms ook speciale openbaringen (Ef 3:5). Nu de Bijbel compleet is, is de openbaring ook compleet, maar de profetische bediening is er nog steeds: een woord van God voor een bepaald moment, gebaseerd op de Schrift, ter opbouw (1. Kor 14: 3 vv.). Er waren ook vrouwen die profeteerden (Hand 21:9), maar niet in het openbaar en niet in de samenkomst (1. Kor 14:34);
- evangelisten - degenen die door God speciaal zijn begaafd om het Evangelie te brengen aan verloren zondaars en hen bij de Heer brengen, en in de samenkomst. Een goed voorbeeld hiervan is Filippus, de evangelist (Hand 21:8) en zijn activiteiten in Handelingen 8;
- herders - degenen die als een herder zorg dragen voor mensen, als een herder voor de schapen van zijn kudde. Tegenwoordig wordt vaak iets anders verstaan onder het woord herder (‘pastor’), namelijk een soort ‘één-man-doet-alles’-persoon, vaak de man die de leiding heeft in een kerk. Maar dit is niet de ‘herder’ zoals die in de Bijbel bedoeld wordt. Naar zo iemand wordt in de Bijbel maar op één plek verwezen en dan nog in het meervoud (Ef 4:11).
- leraren - degenen die het talent hebben om de leer van het Woord van God op zo’n manier te brengen dat die door de gelovigen wordt begrepen, en die de harten van de hoorders laat branden voor die waarheid (Luk 24:27, 32). Daarbij zijn er nog vele andere gaven (1. Kor 12; Rom 12). Merk op dat geen van deze Bijbelgedeelten een complete lijst met gaven aanreikt.
7.17a De wondergaven: Wat hadden ze voor een rol?
Waarom heeft God ze gegeven? Voor evangelisatie? Voor emotioneel spektakel? Ter verlichting van het lijden van gelovigen? Geen van alle.
God heeft wondertekenen gegeven om te bewijzen dat Hij met iets totaal nieuws begonnen was; een nieuw tijdperk: dat van de Gemeente. De tijd van de wet was voorbij. God had de Gemeente gevormd door de Heilige Geest. Om die reden had Hij de discipelen in staat gesteld om op de Pinksterdag (= het begin van de Gemeente) te spreken in verschillende talen die andere mensen konden verstaan. Wie kon er ontkennen dat God aan het werk was?
Merk op dat de talen (‘tongen’) alleen een teken voor de Joden waren (1. Kor 14:21). Bij sommige gelegenheden waren er genezingen (bijv. Handelingen 3), niet om het lijden van gelovigen te verlichten maar als teken voor ongelovigen (Hand 4:16, 30; Hebr2:4).
7.17b De wondergaven: Wat is hun rol in deze tijd?
De wondergaven waren voor het begin, voor de apostolische tijd (Hebr 2:3, 4; 2. Kor 12:12). Ze waren het bewijs naar buiten toe dat de Gemeente een werk van God was; iets heel nieuws, een nieuw begin. Natuurlijk, God kan vandaag nog steeds wonderen doen, en dat doet Hij ook, maar dat is iets anders dan het uitoefenen van een gave van wonderen e.d.
En de tongen dan? Laat mij u eens een vraag stellen: kent u iemand die een taal kan spreken die hij of zij nooit geleerd heeft? Want dat is wat er gebeurde in Handelingen 2. En wat betreft mensen die beweren dat ze in ‘tongen’ spreken, houden zij zich aan de instructies hiervoor, dus het onderwijs van de apostelen in 1. Korinthe 14? Worden alle bijdragen vertaald (zie vers 13 en 27)? Worden ze gebruikt als ‘teken voor ongelovigen’ (vers 22)? Houden vrouwen zich stil (vers 34)?
Als God een gave geeft, zoals in het Nieuwe Testament beschreven wordt, moeten we die herkennen. Maar pas op voor valse ‘gaven’ die worden aangeprezen als ‘gaven’ maar die niet worden beoefend volgens de praktijk van de Bijbel.
7.18 Wat bedoelen we met ‘het verval van de Gemeente’?
Simpelweg dat de dingen vandaag heel veel verschillen van de manier waarop God ze ingesteld heeft voor de Gemeente, in het begin, met Pinksteren. Christenen zijn verdeeld over diverse groeperingen. Velen zijn leden geworden van organisaties in plaats van gewoon te handelen als leden van het ene Lichaam van Christus. En Gods Woord is op tal van punten losgelaten.
Er schuilt veel kwaad in de manier waarop het Christendom tegenwoordig wordt gepraktiseerd.Dit neemt diverse vormen aan:
- kerkelijk kwaad (eigen menselijke ideeën over de inrichting van de Gemeente, bijv. één-mans bediening, openlijke dienst van vrouwen in de samenkomsten, enz.);
- leerstellig kwaad (over Christus, Zijn zondeloosheid, Zijn menswording, Zijn mens-zijn, Zijn werk, de verlossing enzovoorts), inclusief het ontkennen van de woordelijke inspiratie van de hele Heilige Schrift (zie hoofdstuk 8);
- moreel kwaad wordt op veel plaatsen getolereerd (1. Kor 5).
Het lijkt een constante neerwaartse trend te zijn. Tegelijkertijd maken veel Christenen bezwaar tegen deze vormen van kwaad, maar blijven ze er toch mee verbonden. Is dat wat de Heer van ons verwacht? We zullen verderop het antwoord vinden.
7.19 Hoe kun je eenheid laten zien in tijden van verval en versplintering?
Heeft de mens dan alles bedorven? Ja, maar dat betekent niet dat het onmogelijk geworden is om de Bijbelse principes in praktijk te brengen. Als mensen organisaties enz. vormen, kunnen ze nog steeds doen wat de Bijbel zegt: eenvoudig bij elkaar komen rondom de Heer Jezus (Matth 18:20) en beseffen dat ze leden zijn van het ene Lichaam van Christus (1. Kor 12:12, 13) - en van niets anders dan dat.
Bid, en de Heer zal u naar andere gelovigen leiden die Hem als Heer erkennen en gehoorzaam zijn aan Zijn Woord. Kom met hen samen, gewoon met de wens om met Zijn hulp en door Zijn genade in praktijk te brengen wat de Bijbel leert. Dit betekent niet dat u moet proberen een nieuwe gemeente te vormen. God heeft lang geleden de Gemeente gevormd, en dat is genoeg. Tegenwoordig hoeven we alleen maar te erkennen dat Hij het heeft gedaan.
7.20 Wie mag deelnemen aan het breken van het brood?
Elke gelovige die niet door Gods Woord wordt buitengesloten van deelname.
Waarom elke gelovige? Omdat dit het voorrecht van elk lid van het lichaam van Christus is (1. Kor 10:17). Dus wat zou ons kunnen uitsluiten? Hoe kan dit gebeuren? Daarvoor zijn met name drie redenen:
- moreel kwaad. De man in 1. Korinthe 5 bijvoorbeeld, vertoonde zulk immoreel gedrag dat hij verwijderd moest worden uit het midden van de gemeente.
- leerstellig kwaad; bijvoorbeeld als iemand niet de leer van Christus brengt (2. Joh 9-11) moet u hem niet eens in uw huis laten, laat staan de Heer met hem gedenken. Leerstellig kwaad is ‘zuurdeeg’ (Gal 5:9).
- verbondenheid met kwaad (2. Tim 2:21); verbonden blijven aan iets wat niet recht is volgens Gods Woord is een verhindering.
Degene die de dwaalgeest groet in 2. Joh 9-11, ‘heeft deel aan zijn slechte werken’. Degenen die de afgodstempel in Korinthe bezoeken hebben ‘gemeenschap met de demonen’, zelfs als ze niet zelf in de afgoden geloofden (1. Kor 10:19-22). Zie ook 1. Korinthe 15:33 en Openbaring 2:14.
7.21 Welke relatie hebben plaatselijke gemeenten onderling?
Een plaatselijke gemeente (of vergadering of samenkomst) is onderdeel van de hele Gemeente van God (1. Kor 1:2). Lokale gemeenten gaan daarom in harmonie met elkaar om zoals leden van het menselijk lichaam met elkaar samenwerken en niet elkaar tegenwerken. Natuurlijk bestaat het Lichaam niet uit samenkomsten maar uit personen, maar de personen die de plaatselijke vergaderingen vormen zijn allemaal leden van het ene Lichaam. ‘Er is één Lichaam’ (Ef 4:4) en er is één Hoofd in de hemel, Christus Zelf, Die ernaar verlangt de gelovigen en hun samenkomsten te leiden zoals Hij dat wil, en in harmonie met elkaar.
De plaatselijke vergadering is niets anders dan de uiting en de vertegenwoordiging van de hele Gemeente van God (1. Kor 10:17 en 12:27, zie ook vraag 7.9).
Als een plaatselijke vergadering een beslissing neemt (bijvoorbeeld met betrekking tot tucht of in het aannemen van een gelovige in de samenkomsten) is dat bindend voor alle andere vergaderingen: ‘alles wat u op de aarde bindt zal in de hemel gebonden zijn’ (Matth 18:18).
Paulus benadrukt dat zijn instructies aan de Korinthiërs ook bindend waren in alle andere plaatsen (1. Kor 1:2, 4:17; 7:17; 11:16).
7.22 Wat is gemeentelijke tucht?
Het doel van gemeentelijke tucht is het terechtbrengen van een persoon die gehandeld heeft op een manier die niet verenigbaar is met de Christelijke leer en praktijk. De manier waarop de tucht wordt toegepast hangt van de situatie af. Er zijn verschillende vormen:
- het terechtbrengen van iemand die een overtreding begaan heeft (Gal 6:1, 2);
- het waarschuwen en afstand nemen van, en het terechtwijzen van degenen die ongeregeld wandelen (1. Thess 5:14; 2. Thess 3:6, 14, 15);
- openbare terechtwijzing (1. Tim 5:20, zie ook het voorbeeld in Galaten 2:11-14);
- het aanpakken van sektarische mensen en het terechtwijzen van degenen die onenigheden teweegbrengen (Tt 3:10, 11; Rom 16:17);
- het tot zwijgen brengen van degenen die een vreemde leer brengen (1. Tim 1:3, 4; Tt 1:10, 11);
- persoonlijke zonde tegen een andere gelovige (Matth 18:15 e.v.);
- het verwijderen van verdorven personen - de ernstigste vorm van gemeentelijke tucht. De vergadering moet in nederigheid erkennen dat zij niets meer kunnen doen, en de situatie in Gods handen leggen (lees 1. Korinthe 5).
7.23 Wat is een sekte?
De wereld omschrijft een religieuze groep als sekte als die niet tot een grote officiële religie behoort. Het Christendom werd in het begin als ‘sekte’ bestempeld (zie Handelingen 24:14; 28:22).
Oorspronkelijke betekende het woord een leerschool of een partij waarvan de grondbeginselen waren gebaseerd op de mening van hun leider. In deze betekenis ontstaan sekten wanneer een speciale leer wordt gevormd (of wanneer één bepaald deel van de Schriftuurlijke leer teveel nadruk krijgt) en mensen deze leer moeten onderschrijven om bij die leerschool of partij te mogen behoren. Zo was het in Korinthe: er bestond een tendens om favoriete leiders te kiezen en te volgen (1. Kor 1:11-13; 3:3-5) en het gevaar ontstond dat de partijgeest die daaruit voortkwam zou leiden tot sektevorming (zie 1. Kor 11:18, 19). Wat maakt een groep Christenen nu daadwerkelijk tot een sekte of sektarisch? Voornamelijk twee dingen:
- het formeel creëren van een organisatie waartoe mensen moeten behoren voor zij mogen delen in het samenkomen met de andere leden;
- het opleggen van voorwaarden waaraan degenen die toegelaten zijn in de gemeenschap zich moeten houden; niet de Bijbelse voorwaarden van onberispelijke wandel, leer en verbindingen, maar eisen die niets met de Bijbelse leer te maken hebben, of die verder gaan dan wel minder ver gaan dan wat Gods Woord ons voorschrijft.
7.24 Zijn ‘wij’ een (kerk)genootschap?
Als u bij een (kerk)genootschap hoort (een organisatie met een eigen naam, waardoor ze zich onderscheiden en afscheiden van andere Christenen) dan kunt u daar beter vertrekken. De vroege Christenen hadden geen naam en ook vandaag hebben wij die niet nodig. De mensen hadden hun gewoon de naam ‘Christenen’ gegeven omdat iedereen wist dat ze bij Christus hoorden.
Lid zijn van het Lichaam van Christus moet voldoende zijn - tenminste volgens de Bijbel.
7.25 Hoe gaan wij om met andere Christenen die niet met ons samenkomen?
Zij zijn onze broeders en zusters in Christus. We kunnen dan misschien niet met hen gemeenschap hebben in de breking van het brood (het avondmaal), maar we hebben hen lief. Hoe laten wij die liefde zien? Door hun het beste te gunnen! Door de rijkdommen uit Gods Woord met hen te delen! Door te proberen hen te helpen op een broederlijke manier, en hen op te bouwen en vooruit te helpen in hun geloof. Dit houdt vaak in dat wij hen onderwijzen uit het Woord van God, mondeling, door hen uit te nodigen voor samenkomsten, of door lectuur te geven.
7.26 Wat is belangrijker: recht zijn in de leer, of toegewijd zijn aan Christus?
Het heeft geen zin deze twee dingen tegenover elkaar te zetten. Beide zijn belangrijk voor de Heer. En als het goed is ook voor ons! Leer zonder toewijding zou je kunnen vergelijken met een skelet zonder vlees. Toewijding zonder leer is als een lichaam dat geen skelet heeft waarmee het rechtop kan staan.