De Heer Jezus - Zijn ambten
We hebben gekeken naar een aantal aspecten van de heerlijkheid van de Persoon van Christus (hoofdstuk 1) en de heerlijkheid van Zijn werk aan het kruis (hoofdstuk 2). Hierbij komen nog de officiële gloriedaden van Christus. Die hebben te maken met Zijn ambten of functies, nu enin de toekomst.
3.1 Wat doet de Heer Jezus als onze grote Hogepriester?
De Heer Jezus is Hogepriester, en als zodanig pleit Hij voor ons (Rom 8:34 en Hebr 7:25, 26). Hij is perfect in staat om degenen die verzocht worden te helpen omdat Hij Mens geworden is en op die manier ‘Zijn broeders gelijk geworden’ is (Hebr 2:17, 18). Hij is volmaakt in staat om met ons mee te leven in onze strijd en onze problemen, omdat Hij in alles op dezelfde manier als wij is verzocht, maar zonder zonde (Hebr 4:15). Hij kent en begrijpt onze gebreken (honger, dorst, vermoeidheid, pijn en zorgen) precies.
In het Oude Testament komen twee belangrijke hogepriesters voor: Aäron en Melchizedek. De taak van Aäron was het heiligdom in te gaan (‘pleiten’) namens het volk, om één keer per jaar een zoenoffer voor hen te brengen in het heilige der heilige (Lev 16). Melchizedek daarentegen versterkte Abram met brood en wijn na zijn strijd tegen de koningen (Gen 14:18). Hij zegende Abram en hij zegende ‘de Allerhoogste God’ (Gen 14:19, 20).
Tegenwoordig is de Heer Jezus Hogepriester volgens de ordening van Melchizedek (Hebr 5:10). Maar de taken die Hij uitvoert komen overeen met het priesterschap van Aäron: Hij heeft het zoenoffer voor ons volbracht aan het kruis, en Hij pleit voor ons.
In de toekomst, na de periode van de grote verdrukking, zal Hij het overgebleven deel van de Joden, na hun strijd, versterken zoals Melchizedek dat heeft gedaan bij Abram, en dan zal Hij Zijn duizendjarig rijk van zegen aan Zijn volk Israël bekendmaken. Dan za lGod aanbeden worden als ‘de allerhoogste God’.
3.2 Wat doet de Heer als Voorspraak?
Als Voorspraak is de Heer Jezus voor ons beschikbaar als wij gezondigd hebben. Gelovigen hoeven niet te zondigen, en moeten dat ook niet doen, maar dat gebeurt helaas wel: ‘Mijn kinderen, ik schrijf u dit, opdat u niet zondigt. En als iemand gezondigd heeft: wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige’ (1. Joh 2:1). Hij is de Enige Die bevoegd is om onze zaak te bepleiten, omdat Hij ‘de Rechtvaardige’ is.
Dank God dat Hij niet wacht tot wij onze zonden beleden hebben voordat Hij als onze Voorspraak en Pleitbezorger optreedt maar dat Hij het initiatief neemt. Op het moment dat we gezondigd hebben, hebben we al een Voorspraak bij de Vader!
3.3 Zal Christus als Koning over deze aarde regeren?
Ja. Het Oude Testament staat vol met profetieën die dit bevestigen. Om er een paar te citeren: ‘Ik heb Mijn Koning toch gezalfd over Sion, Mijn heilige berg’ (Ps 2:6); ‘En de Heere zal Koning worden over heel de aarde. Op die dag zal de Heere de Enige zijn en Zijn Naam de enige’(Zach 14:9). Zie ook Ps 72:8-11 e.a.
Deze teksten laten er geen twijfel over bestaan dat onze Heer Jezus letterlijk over de aarde zal regeren.
3.4 Waarom is dit belangrijk?
Het is belangrijk omdat God het gezegd heeft, maar ook omdat Christus werd afgewezen toen Hij in genade naar deze aarde kwam. God heeft bepaald dat Hij zal regeren en overal erkend zal worden - juist op de plek waar Hij werd afgewezen. Het betekent ook dat er eindelijk een tijd van een juiste en rechtvaardige regering in deze wereld zal komen.
Christus heeft Zichzelf vernederd en God zal ervoor zorgen dat Hij verhoogd zal worden (Filipp 2:5-11; Jes 52:13-15).
3.5 Wanneer zal dit zijn, en hoe lang duurt het?
De tijd van de Gemeente zal eindigen met de opname. Daarna, mogelijk na een tussentijd, volgt een periode van zeven jaar van verdrukking. Aan het eind hiervan zal Christus verschijnen met macht, en Zijn koninkrijk vestigen. Dit koninkrijk zal 1000 jaar duren: ‘... en zij leefden en heersten met Christus duizend jaren’(Op. 20:4).
Dit is de reden waarom vaak naar het Vrederijk verwezen wordt als ‘het Millennium’ (afgeleid van het Latijnse woord voor ‘1000 ja ar’).
3.6 Hoe zal het zijn in het Duizendjarig Rijk?
Christus zal in regeren in vrede (Ps 72:7), rechtvaardigheid (Jes 11:3-5), en heiligheid (Ps 47:8 en Zach 14:20, 21). De aarde zal op een dusdanige manier gereinigd zijn dat Jesaja ernaar verwijst als een ‘nieuwe aarde’ (Jes 65:17; 66:22). De harmonie in de schepping zal hersteld zijn: ‘Een wolf zal bij een lam verblijven…’, enz. (Jes 11:6-8; Rom 8:19-22). En ‘de aarde zal vol zijn van de kennis van de Heere, zoals het water de bodem van de zee bedekt’ (Jes 11:19). Zie ook Jesaja 35.
Het zal een tijd van vreugde zijn (Jes 65:18, 19). Satan zal gebonden zijn en in ‘de afgrond’ opgesloten zijn (Op. 20:1, 2). Als iemand zondigt (dit is nog steeds mogelijk; satan zal gebonden zijn, maar de mensen op aarde zullen nog steeds een zondige natuur hebben en in staat zijn om welbewust te zondigen) zal hij prompt veroordeeld worden (Ps 101:8; Jes 65:20).
Israël zal het centrum van het koninkrijk van Christus op aarde worden, en de bron van zegening voor de volkeren (Jes 2:2-4; 65:18-20; Zach 8:20-23, 14:16, 17).
De Gemeente zal in deze periode de hemelse Stad zijn, het ‘nieuwe Jeruzalem’ (Op. 21:9-22:5).
3.7 Mogen Christenen Christus hun ‘Koning’ noemen?
Nee, niet nu en ook niet in de toekomst (ook niet in liederen en gebeden). Hij is hun Heer en Hij zal Koning zijn, maar niet die van hen. Over het algemeen zullen leden van de koninklijke familie de koningin niet als ‘Uwe Majesteit’ aanspreken. Zij staan veel dichter bij haar dan al haar andere onderdanen.
Zo zijn Christenen onderdeel van de Bruid, de Gemeente [Zie hoofdstuk 7.], en zij zullen Hem daarom kennen als de Bruidegom, als Hoofd van de Gemeente (zie vraag 3.10), en als hun Heer (zie 3.8).
3.8 Wat wordt er bedoeld met het ‘Heer-zijn van Christus’?
Christenen erkennen graag dat Christus hun Heer is. In de Evangeliën kun je lezen dat de discipelen Christus ‘Heer’ noemen als ze Hem aanspreken (Joh 13:13; 21:7). Na de dood en de opstanding van Christus werd verklaard dat God Hem ‘Heer en Christus’ had gemaakt (Hand 2:36). Het is het onderscheidende teken van Christenen dat zij gewoonlijk ‘de Naam van de Heer Jezus Christus’ aanroepen’ (1. Kor 1:2; 2. Tim 2:22). De gelovige is zich ervan bewust dat hij ‘gekocht e nbetaald’ is (1. Kor 6:20) en daarom erkent hij dat Christus Heer is. Hij beschouwt zichzelf als ‘slaaf van Christus’ (1. Kor 7:22; Filipp 1:1). Het is oneerbiedig om tot Hem of over Hem alleen te spreken als ‘Jezus’.
3.9 Is Christus alleen de Heer van gelovigen, of houdt dat ook verbandmet ongelovigen?
De rechten van het Heer-zijn van Christus gelden ook voor ongelovigen, ook al ontkennen ze dat en verwerpen ze Hem. In dit verband wordt in het Nieuwe Testament een ander woord gebruikt, nl. ‘Meester’ of ‘Gebieder’ (‘Heere’ in de HSV; ‘Heerser’ in de NBG; ‘Meester’ in de NBV, zie 2. Petr 2:1). Maar eenmaal geldt: ‘elke tong’ zal ‘belijden dat Jezus Christus Heer is’ (Filipp 2:11). Dit zal plaatsvinden als Hij in glorie verschijnt (zie vraag 4.12 - 4.15).
3.10 Wat wordt er bedoeld met ‘Hoofdschap’ van Christus?
Er zijn meerdere aspecten aan het hoofdschap van Christus. Hij is het Hoofd van:
- elk persoonlijk individu (1. Kor 11:3);
- alle dingen in het algemeen (Ef 1:20-23);
- de Gemeente, voorgesteld als een ‘persoon’ (Ef 1:23; 5:23; Kol 1:18).
Het Heer-zijn van Christus heeft te maken met Zijn autoriteit over de individuele gelovige als Zijn slaaf. Het hoofdschap van Christus heeft te maken met onze gezamenlijke verantwoordelijkheid als leden van Zijn lichaam (zie vraag 7.8) om Zijn instructies op te volgen in onze gezamenlijke wandel.
Het Hoofd geeft niet alleen richting aan het lichaam, maar zorgt er ook voor.
Christus is Hoofd [De ‘kerken’ en denominaties die door mensen gesticht worden staan in scherp contrast met het Bijbelse feit dat er maar één Gemeente is en dat deze Gemeente bestuurd wordt door één Hoofd, Christus. Zie hoofdstuk 7.] als Mens; de Mens Die stierf, weer opstond en Die nu verheerlijkt is in de hemel (Hij kon niet het Hoofd van het lichaam worden voordat het lichaam was gevormd; Kol 1:18).
Gelovigen moeten zich ervan verzekeren dat hun praktische ‘wandel’ het feit dat Christus hun Heer is weerspiegelt (Kol 2:19; Ef 4:15).